O gelukzalig en toch droevig woord dat als een vrouw een volk, een wolk herinneringen in uwe lenden draagt veel zonnelichte, veel fijner glans beg]oord.
Hoe heeft uw fijne klank mijn jonge ziel bekoord wanneer haar korte toon, als een even vogelfluit door vriend of magenlippen, als koozend, werdgeuit en ’k met het woord u zag, uw rank beeld, nooit
verwoord.