Op mijne knie, vragend den Heer dat hij ons zou vereenen weer verzameld in zijn Vrede.
Nu kan ’k niet die verlossing vragen maar 'k vloek en haat mijn enkle dagen, ’t licht komt en gaat: geen reden
Blijft mij waarom ik hier moet zijn, ik zou bij u zoo veilig zijn!
— de vreemde menschen treden.
Ik zit alleen in 't stille huis en weet mij hier, noch ergens, thuis, dan in uw stille vrede.
Rust zacht,
en slaap uw zachte slaap.