Ik leg mijn dorre handen stil ineene ik prijs Jehova, zacht, Uw grooten naam, ik zocht mijn spijs langs akkeren en steenen, toch dank ik, dat ik stem mocht zijn, ter Uwer grooter faam.
En ’t grauwe hoofd leg ik op ’t steenbed neer en druk tezaam mijn open grauwe wonden: ik dank! ik lofprijs U mijn Schepper, Heil en Heer dat ik U eeren mocht door al mijn zwartste stonden.
60