BOETE
Ik kom zooals 'n vogel schuw in zijn vederen weggedoken, laat nu Uw onweeren niet woedende om mij heengaan
Heer! en verpletter mij niet in Uw hevige donderingen.
Klein ben ik. min en zwak in schrale vlerk en vlogel, want ’t woord dat is gesproken zoo eindelooze keeren liet ik als doof en blind in onverstaan: nu ben ik moede en oud van al mijn dolingen.
Ik kom nu als 'n vlinder naar Uw goud altaar en leg mijn kleine boete en zoen aan Uw omlichte voeten.
57