Om Stad en Land en erf voor Israël te houden: dat die als paarlen Gods voor Jaankof blijven zouden en dat geen Heidens zwaard hunner zonen nekken knauwde.
Zij vielen als 'n storm op ’svijands horden aan en hebben hen verstrooid gelijk ’n bende gieren, en hebben hen verplet, die bloed en lustedieren en hebben Godes Huis weer rein en vrij gezet.
Dan brandden al de lichtjes vanuit hun vrije woning een avond één tot zeven te alle nacht één meer: dat deze lichten stralen zouden en hèrloven den Heer, Israëls genegen sterken Vader.
30