dat zij ons spijzen zien en medeëten, dat zij als de hunne onze zetels bezetten.
Niet voor de nacht verscheidt laat ons heengaan en ophouden van leunen.
Moraur ze hoe bitter! bitter! bitter als alsem!
De Knechten Pharao’s rukken aan!
De zee wórdt bloed!
Om onze voeten de schorpioenen steken!
Wij zijn wankelend en vallen Vader en ’t is zoo donker om ons. Mozes naamt ge tot U wie zal ons dan leiden ?
18