En toen de hen weer naar hem keek toen gaf hij haar ’n zoentje, het hennetje haar hart werd week, zij kakelde „mijn hoentje”!
Wel twintig hennen kwamen aan en vroegen hem geleide hij liet hen voor ’n oortje staan, zij bleven met hun beiden.
Zij bleven saam de bonte twee en wandelden met beiden — al liep de heele ren ook mee — en keven wat en vrijden.