IK VREES VOOR U (voor ’n zwakke ziel)
Ik vrees voor u,
Gij blonde vrouwtje, teeder, dat als een teeder wicht nu ligt
op 't ziekbed neder.
Ik vrees voor u zoozeer: ik had in tuin een roos zoo broos
en fijn van bouw, van kleur zoo teer.
Zij bloeide in de zon als voor haar moeder kindje, een windje
en zij lag! eer ik haar redden kon.
Als ik uw sterrenklare oogen zie zoo blank en zacht en kinderlijk groot-open, beslopen
wordt mijn hart, ’k gedenk de roze die door ’t eerste windje werd in tuin gebroken.
Ik zie de wieken van den stillen dood rondom uw zachte slapen varen, uw oogen staren voor ’t aardsche licht zoo groot.