DAT NU DE UREN WIEGEN.
Dat nu de uren wiegen op mijn denken, zooals een bootje op en neder gaat, zich even beurt, en dan weer zakken laat op donker vijverwater, om stille heen te zwenken.
Dat nu de uren branden stil en diep,
zooals een vuur dat onder zwarte kolen
dof knettert bijna heel verholen
haast niet schijnt, geen smook, geen vonk-gepiep.
Dat nu de uren rustig in mij zijn en niet mijn harte driftig wild bepoken, dat ze rustig bloeien als in gaard’ ontloken.
zachtwitte bloemen, en dan sterven gaan, stuwend met zachten stuw eerst hunne zuster aan, die de heerlijke, mijn liefstes uur’ zal zijn.