’t KAASBOERINNEKE.
Het roode kaasboerinneke met al d’r roode koonen,
die lag aan ’t diepe vlonderke d’r hempje te verschoonen.
Zij plonderde en plaste neer
en sloeg de golfjes heen en weer, de golfjes en haar handen toen die werden goud van zonnezoen en goud leek toen de heele plas die om het kaasboerinke was.
Veel blonde koetjes, melklijk blond en bonte kalfjes kort en rond die sprongen er de pooten vier, en kopten in de zonrivier, en zochten met een stompe snuit uit ’t groene gras goudbloempjes uit, ’tgras dat om groote gouden plas en om het kaasboerinke was.
IS