hem fijntjes plaagde. Hij deed de keukendeur op het knipje. Door de gesloten deur riep hij:
'Ik zal me wel alleen verder scheren. Al die kijkers en dat gesmoes maken een mens maar zenuwachtig. Als jullie me dadelijk mijn gang had laten gaan, was er niets gebeurd.' Moeder haalde de schouders op. Zei ze:
'Dat komt er van als je twee van zulke flodders één hoog hebt wonen. Ik heb grote zin die Sientje en Dientje naar boven te sleuren. Als die mainteneur van ze, die Lowietje, mijn man niet zo'n narrisj ding had aangesmeerd voor drie kwartjes, zou er nou in mijn keuken geen bloedbad zijn.' Grootmoeder haalde de schouders op.
'Als mannen niet onredelijk zijn, zijn ze helemaal niks. En die man van jou. Als hij niet meer voor- of achteruit kan, verschuilt hij zich achter meneer Scherpenzeel.'
Er moest maar gebeuren wat onvermijdelijk scheen. Het duurde heel lang.
'God weet wat daar allemaal in de keuken gebeurt. Zulke
scheermessen zijn vlijmscherp. Hij kan wel een wang-slagader
geraakt hebben en dan bloedt hij dood.'
Zei grootmoeder:
'Onkruid vergaat niet.'
Maar even later werd ook zij ongerust.
Zei ze:
'Al wordt je man voor mijn hele leven mijn bitterste vijand, ik ga kijken wat er gebeurt. Ten slotte ben jij mijn dochter, die weduwe zou worden met drie halve weeskinderen. Het is niet verantwoord zo'n driftig iemand alleen te laten met een veiligheidsscheermes.'
57