Halfsleetje zit er filosofisch achter de onwaarschijnlijkste hoop oud
roest, die het toeval ooit bij elkaar bracht. Hij is nagenoeg blind.
De hele week druilt dit molletje in zijn loodsje in de steeg. Wacht
op leveranciers. Vinden de jongens uit de buurt ergens een brok
van een oude fiets.
'Halfsleetje, wat geef je er voor?'
'Twee centen.'
'Kan het geen drie worden? We zijn met ons zessen. Is precies een halfje de man.'
'Twee centen en geen rooie penning meer.' 'Verkocht.'
Kippig Halfsleetje koopt en sloopt alles. Hij sorteert afval. Moertjes apart. Precies ingedeeld op maat, dikte en kwaliteit. In een ander flesje de schroefjes. Kogellagertjes in een houten tonnetje. Op zondag ligt dat afgeleefde spul voor iedereen te kijk en te grijp. Wie een oude fiets bezit van solide Duitse makelij met ingewikkelde klokkelagers in plaats van moderne Engelse cranks, kan gerust de hele wereld binnenste buiten keren, nergens zal hij een vervangings-onderdeel vinden. Halfsleetje behoeft de kapotte fiets alleen maar te voelen.
'Asjeblieft. Geeft U mij maar een dubbeltje. Bent U ook weer geholpen.'
Aan de andere kant staan de kwakzalvers. Dokter Herman praat zijn patiënten het geld uit de zak. Hij overdondert hen met de smetteloze witheid van zijn katoenen jas. Van hun rheumatische pijnen weet hij alles wat zij graag willen vergeten. Wie een kwartje bezit kan het bij hem ruilen voor een spanen doosje met vettigheid. Hij verkoopt niets. Hij geeft geneesmiddelen cadeau. Het kwartje dient ter dekking van de onkosten. Zijn eigen drijf-
23