V
het dopje 31 in haar handen had, riep ze: ״Van onderen en van boven," terwijl een zuigeling kan weten, dat met die naam niet 31 maar 69 bedoeld wordt. Dan liepen alle regels in de war en wij de kamer uit om in de keuken stiekum uit te proesten.
Duplikaatje en haar man Jonas behoorden eigenlijk in het geheel niet tot onze familie. Ze hebben een paar jaren bij ons één hoog op de trap gewoond. Wij huisden op de tweede verdieping. In die tijd had Duplikaatje al zes kinderen geloof ik. En ze sloeg geen beurt over; in totaal heeft ze twaalf kinderen ter wereld gebracht of veertien; 't was niet om bij te houden. Hun kinderen, voor zo ver ze al konden spreken, zeiden ״ome" en ״tante" tegen mijn vader en moeder; dus vanzelf spraken wij van ״ome Jonas" en ״tante Duplikaatje". Maar geleidelijk lieten we dat ״tante" weg. Het sleet af in het gebruik. Toen zeiden we heel familiair: Duplikaatje. Kraakzindelijk was ze op haar woning. Het schoonhouden vergde echter niet zon omvangrijk karwei, want de voor- en achterkamer bevatten slechts weinig meubelen. Een kale vloer. Lege kasten. Een blind paard kon er geen schade doen.
Duplikaatje's huwelijk was een ononderbroken worsteling tegen geldgebrek; en een evenmin onderbroken verliefdheid op haar Jonas. Die twee vertroetelden elkander als tortelduifjes. Wie ooit het spreekwoord van de lege kisten en de twisten bedacht, heeft Duplikaatje en haar man nooit zien trekkebekken. Jonas was los werkman aan de haven. Een losser betrekking laat zich moeilijk verzinnen. Hij was van alles zeker, behalve van werk. Elke ochtend, tegen zes uur, hoorden we hem de trap afstommelen. De buren konden de klok op hem gelijk zetten. Dan liep hij van de
79