numerus clausus voor niet-Joden bestond, en desondanks was de samenstelling tamelijk eenzijdig. Kon het anders?
De leider van onze club had de gewoonte elke week een lid aan te wijzen, dat voor de volgende bijeenkomst een opstel moest maken. Dat werd dan voorgelezen, en, het spreekt vanzelf, afgekraakt. Met lof waren we karig, met critiek mateloos. Rijp en groen zat bijeen. David Augurkiesman, een van de leden, was leerjongen bij een lijstenmaker. Hij was een brave vriend, maar het zou overdreven geweest zijn te beweren, dat hij aanleg had om een licht der wetenschap te worden, al sloeg hij geen bijeenkomst van de club over. Het pathetische in David was, dat hij zo graag voor een 'intellectueel' wilde doorgaan en nochtans er zelf van overtuigd was, dat zijn geest zich bewoog in een enge ruimte met lage zoldering. De leider van de club voelde duidelijk aarzeling om David opdracht te geven, een opstel voor te bereiden. En het spreekt vanzelf, dat David zich daardoor nog minder op zijn gemak gevoelde. Maar ten slotte moest de leider op een zekere dag wel zeggen: ״En David ... als jij nou 's voor de volgende keer iets opschreef? Wat denk je er van?"
״Graag," zei David, maar aan zijn gezicht was te zien, dat hij niet erg geestdriftig was. ״Heb je al eens over een onderwerp nagedacht?" ״Ja," bromde David aarzelend, ״om U de waarheid te zeggen, nee."
״Wat zou je ervan denken," zei de leider bedachtzaam, ״wanneer je als onderwerp nam ... laat eens kijken ... tja. .. de arbeiders en hun lot. Voel je er iets voor?" ״Jawel," zei David, maar zijn stem klonk benepen. ״Je bent natuurlijk helemaal vrij," probeerde de leider
72