eerste keer nooit over. Maar iedereen in de familie wist het. Als ze, eens in de zoveel maanden, 's morgens het zwarte kanten mutsje opzette in plaats van het katoenen kapje, dat ze op door-de-weekse dagen placht te dragen, dan zeiden de familieleden tegen elkaar: ״Vandaag is weer kijkdag in Haarlem." Dat heeft zo jaren geduurd. Toen hielden de reizen naar Haarlem plotseling op. Heel voorzichtig heeft moeder haar eens naar de reden gevraagd.
״Die man is niet meer op het station," antwoordde grootmoeder. ״Hij is plotseling gestorven. Longontsteking . .. óók longontsteking. Het is een Gods mirakel." Ze zei dat zo treurig, dat moeder er tranen van in de ogen kreeg.
״Alsof ze voor de tweede keer weduwe was geworden, van dezelfde man," vertelde moeder ons later; en niemand lachte.
Klagen of jammeren deed grootmoeder Gitele nooit. Die ouwerwetse mensen van vroeger waren beslist niet in staat hun gedachten en gevoelens op enigszins ingewikkelde wijze tot uiting te brengen. Maar daarom waren ze niet eenvoudig van geest. Ik heb gaandeweg leren begrijpen, dat die jaarlijkse bedevaart naar Zeeburg, die wonderlijke reizen naar Haarlem, ten slotte gevolg waren van het onweegbare geloof, dat leven en dood niet gescheiden, maar twee zijden van het zelfde ding zijn. De buurt waar we woonden, telde vele grootmoeders zoals grootmoeder Gitele. En allemaal hadden ze die neiging tot het mystieke. Bij de een was de aanleg wat sterker dan bij de ander. Misschien helden ze over tot het bijgeloof. Maar in de kern van hun innerlijk leven waren ze innig verbonden met het Ongeziene. Die verbondenheid was
15