baar is gesteld, dan nadert de uitkomst de twee millioen gulden.
Overziet men hetgeen 'De Centrale' tot stand heeft gebracht en tot stand heeft helpen brengen, dan blijkt, dat de aandacht steeds opnieuw was gericht naar scholing en studie, naar opvoeding en het geven van inhoud aan de besteding van de vrije tijd, naar het mogelijk maken van culturele ontplooiing. Een diep besef van de waarde van het sociale en culturele werk voor het leven van de enkeling, voor de versterking van de grondslagen der democratie en voor de strijd voor maatschappelijke hervormingen, ligt aan die grote aandacht ten grondslag.
Van 1920 tot 1940 heeft 'De Centrale' dit vruchtbare werk kunnen doen, en na 1950 hebben wij het kunnen hervatten. Tien jaren liggen daartussen. De oorlogsjaren met de usurpatie door Rost van Tonningen en Van der Does, de greep van de nationaal-socialisten naar het bedrijf. De na-oorlogse jaren, waarin eerst, wat verwoest was, moest worden hersteld, ook in 'De Centrale'.
Wij drukken hierbij af het begin van de brief, welke Rost van Tonningen ('mit nationalsozialistischem Gruss, Heil Hitier', zoals het onderschrift luidt!) op 24. Februari 1941 aan de even beruchte dr. Seyss Inquart zond. Het zij de schrijver dezer regelen tevens vergund, de brief te reproduceren, die hij aan de 'beheerder-directeur' Van der Does zond op diens vraag telegrafisch te antwoorden of hij commissaris van de bank - een functie op verzoek van Nehemia de Lieme in 1937 aanvaard - wilde blijven.
Overigens kwam de zorg voor de gang van zaken binnen 'De Centrale' en het bieden van tegenweer aan de plannen van de directie, eerst tot 'reorganisatie' en later om de zaak met huid en haar te verkopen aan een Duitse nationaal-socialistische verzekeringsmaatschappij, neer op Simonsz en op diegenen van het personeel in binnen- en buitendienst, die contact met hem onderhielden, inlichtingen verschaften en advies vroegen. Het personeel hield zich uitstekend, op een enkele uitzondering na, en naarmate de oorlog
35