De eerste groep van verplichtingen vindt haar weerslag in de omvang van het verzekerde kapitaal en van de wiskundige reserve, welke reeds werden vermeld. Zij vindt ook haar weerslag in de uitgekeerde bedragen. In onderstaande tabel 4 is voor het laatste jaar van elke 5-jarige periode het aan verzekerden uitgekeerde bedrag vermeld, terwijl in grafiek ra dezelfde gegevens zijn verwerkt.
Tabel 4. Aan verzekerden uitgekeerde bedragen (afgerond op 100 gld).
Jaar
Uitk. bij overl. en bij expiratie van het contract
Uitkeringen ingevolge afkoop
Totaal der uitkeringen
1908
8.600
2.600
11.200
I9I3
24.800
3.500
28.3OO
1918
90.600
1.200
91.800
1923
127.300
31-300
158.600
1928
287.200
IO9.7OO
396.900
1933
436.OOO
445.800
881.800
1938
744.700
384.OOO
I.128.7OO
1943
1.398.800
530.800
I.929.600
1948
1.901.800
489.9OO
2.391.700
1953
2.567.IOO
757.400
3.324.500
Een bedrag van meer dan 3,3 millioen gulden, als in 1953 uitgekeerd, betekent dat per week meer dan f 63.000,— uit de opgespaarde gelden naar de verzekerden en hun nabestaanden terugvloeit. Dit bedrag zal in de volgende jaren, gezien de samenstelling van de portefeuille, nog een aanzienlijke verhoging vertonen.
In het uitgekeerde bedrag is een aantal niet-verplichte uitkeringen begrepen. Wij vermelden daarvan slechts enkele. Indien een kind van verzekerde ouders binnen enkele weken na de geboorte sterft, wordt, ook als het nog niet verzekerd is, een uitkering verstrekt. Dit is een algemeen gebruik bij verzekeringsmaatschappijen, doch uit verzamelde gegevens blijkt, dat 'De Centrale', wat de hoogte van die uitkeringen betreft, voorop gaat.
29