thuis kreeg, waarop stond, dat ik was ingedeeld bij een leesclubje van de Arbeiders Jeugd Organisatie. Ik bofte: mevrouw Wibaut-Berdenis van Berlekom zou de leidster zijn van dat clubje. Om het lidmaatschap hebben mijn vrindjes me hevig benijd; en ik kon hun geen ongelijk geven. Want wanneer de club op woensdagavond in de kamer van het grote huis van de Wibauts aan de Weesperzijde werd toegelaten, stond er voor elk onzer een grote fles melk klaar. En midden op tafel een kolossale schaal met Sinterklaasjes. Eten maar jongens, en lezen!
Het eerste leesboekje zie ik nog, wanneer ik de ogen sluit. Het ging over het oude Griekenland. De mythologie. Namen begonnen ons vertrouwd te worden, die niemand in de Markensteeg of Rapenburgerstraat ooit had gehoord.
Als het tegen het voorjaar liep, stond er naast de Sinterklaasjes een vaas met bloemen. Dan bleven de goden rustig op de Olympos, maar we hoorden, voor het eerst van ons leven, over stampers en meeldraden en bijen en hoe de planten zich vermenigvuldigen. We richtten onze eigen botaniseerclub op en we sjouwden tot voorbij de Watertoren aan de Amstel om in de slootjes torretjes en waterspinnetjes te bespieden. De grote stadsjeugd verliet in die dagen niet zo spoedig de woestijn van huizen, huizen en nog eens huizen. Maar de jeugd uit de omgeving van de Joden Breestraat moest in die dagen, zonder dat ze het zelf goed wist, ook nog een traditionele afkeer overwinnen van een wandeling, die haar verder dan twee duizend ellen van de ouderlijke woning kon wegvoeren.
Het clubje van mevrouw Wibaut was alleen voor de jongsten. Wie vijftien jaar oud was, werd genoegzaam intelligent geacht voor staatkundige en economische vraagstukken. Die werden behandeld in de zeergeleerde studieclubs, waar brochures en krantenartikelen werden besproken. Fanatieke geheelonthouders waren we, en volgelingen
53