Zegt de ander slaperig:
'Moet je me daarvoor wakker maken? Is het mijn schip?'
Hun leven kent echter niet uitsluitend onzekerheden. Betrekkelijk veilig voelen ze zich binnen de kring van hun familie. Er is een hechte band, die de leden verbindt. Ze leunen ook op de zekerheid, dat geen Jood een andere in de steek zal laten, als de nood werkelijk aan de man komt. Op de beter gesitueerden onder hen wordt voortdurend een beroep gedaan. Die geven graag en gul. Wat gij de armen schenkt, zult ge zelf nooit ontberen. Wie zijn broeder in de benauwenis helpt, vindt genade in de ogen van God. Ze gebruiken graag het woord 'rachmones', dat meer betekent dan medelijden. Het drukt uit: zich één gevoelen met de lijdende, hem ondersteunen zoals gij zelf geholpen zoudt willen worden wanneer ge in nood verkeerde. Hun compassie uit zich in de interjectie: nebbisj. Wie oprecht 'nebbisj' zegt, kan nooit een hart van steen in de borst dragen. Hij zal zelfs de boosaardigste misdadiger een 'sjle-miel' vinden. Als hun gevraagd wordt wat nu toch eigenlijk het subtiele verschil is tussen een sjlemiel en een neb-bisj, kunnen ze het onderscheid slechts exact definiëren door een gelijkenis.
Zeggen ze:
'Een sjlemiel is iemand, die alles laat vallen, en een neb-bisj-mannetje is iemand, die alles voor hem opraapt.'
Of ze zeggen:
'Een sjlemiel is iemand, die op zijn rug valt en zijn neus breekt.'
Rijke mensen mogen dan graag helpen, de eerste plicht tot bijstand rust op de familie, de mishpoge. Dat is een zaak van ethiek. Als iemand door ernstige ziekte wordt
23