43
NAAR HEBRON
jaren bij de beruchte onlusten, niet dierlijke slachtingen onder de weerloozen aldaar aangericht? Daarom voelden zich onze gasten zenuwachtig in Hébron, en opgelucht, toen ze het weer den rug hadden toegekeerd.
Toch spreekt het vanzelf, dat ik niettemin naar Hébron zal gaan. We zullen vroeg in den ochtend vertrekken. Schmidt met mij, omdat er niemand anders meer heen hoeft of mede kan gaan. 's Avonds tevoren belt onze Schmidt me op en vraagt of ik het goed vind, dat hij een kennis in den wagen meeneemt; een kennis, die toevallig in Hébron moet zijn: een nette man, een burger, die officier was bij het politiecorps. Natuurlijk heb ik geen bezwaar. Schmidt is den volgenden morgen op tijd. De gewezen officier was echter plotseling verhinderd. In plaats van dezen is nu evenwel een kameraad meegekomen, Josua Sarphati, ook chauffeur, die vandaag niets heeft te doen en graag het reisje mee wil maken. Ook geen bezwaar. Maar zou ook Schmidt zich misschien alleen niet op zijn gemak gevoelen en voor alle zekerheid voor bijstand hebben gezorgd?
Wij krijgen wat teerkost mede voor den weg, en vóór den afrit brengt mevrouw Goldsmit ons nog wat hygiënisch afge-wasschen fruit en wat versnaperingen. Dan hoeven we ginds niets te koopen.
We rijden de mij reeds bekende straten en wegen langs, en komen voorbij het station, dat ik nooit heb betreden, door de schoon gelegen wijk Talpioth, in vlugge vaart reeds tamelijk snel bij ons eerste oponthoud: de Salomonische Vijvers. Drie groote bekkens, steenen waterreservoirs, terrasgewijze boven elkander, ten deele uit de rots gehouwen, ten deele gemetseld en op zeldzame wijze met cement bewerkt.