HOOFDSTUK IV.
NAAR DEN KOTHEL-MA’ARAVI
WE zullen ook de Oude Stad — de 'Ier 'atieqa — bezoeken. Dat spreekt vanzelf. En natuurlijk ook naar den Kóthel-Ma’araviè gaan, d.w.z. den Westelijken muur, die in toeristenboeken en in toeristentaai „de klaagmuur” heet. We zullen dat niet in één keer tegelijk doen. Want naar den Klaagmuur zullen we bij voorkeur op Vrijdagmiddag gaan. We zullen daar dan den Sabbath ontvangen. Dan zal er niet enkel de muur zijn met zijn omgeving. Maar dan zullen er in het bizonder het leven der omgeving en de stemming zijn, waarvan men u en mij verteld heeft. Bovendien: het is de rest van de heiligste ruïne des Jodendoms. En wanneer we daar komen en haar zien als het eenzame stuk van een vergane zerk, dat er schrijnend steekt uit een dierbaar graf.... zouden we ons dan niet, naar Joodsche zede, als rouw-bedrijvenden ter aarde zetten of ten minste in ons gewaad een inscheuring maken, terwijl onze mond het berustende woord zou zeggen: geprezen Gij, o God, Gij, waarachtige Rechter.
Maar de Sabbath is machtig en zijn vreugde breekt den rouw. Dus gaan we op Vrijdagmiddag Koningin-Sabbath aan den Westelijken Muur tegemoet.