151
TERUGBLIK — AFSCHEID
een dame. Nog zwijgen wij. Als de Carmel met al zijn oogen verder weggegleden is, vangen we fluisterend aan te spreken. Zij komt uit Brooklyn. Zij heeft het lot getrokken eener ver-eeniging aldaar voor Palestina. Daarvoor heeft zij het geluk harer reis genoten. Wij staan op onze plaats, totdat ook de laatste schijn van het zoeklicht bezweken is. Dan zitten we op het dek en wisselen onze gedachten.
En wij eindigen met deze overtuiging:
Wij kenden theoretisch de moeilijkheden van den opbouw en wisten, dat ze groot zijn. Wij hebben ze in het gelaat gezien, en ze zijn nog ontzettend veel grooter geworden.
Wij wisten wat van de mogelijkheden van den opbouw. Wij hebben ze in het gelaat gezien en ze zijn geweldig gegroeid, in evenredigheid met de moeilijkheden.
De mogelijkheden, die Palestina bevat, zijn nergens ter wereld meer aanwezig. Mogelijkheden voor Jodenheid en Jodendom.
Het is lang na middernacht als wij den slaap gaan zoeken.
In Oud-Israël, toen de Tempel nog stond in Jerusalem, moest iedere zoon van het Volk daar aan het einde van elk driejarig tijdperk er rekenschap van doen, of hij zijn verplichte gaven had gegeven. En zijn verklaring klonk dan in de belijdenis uitx): „ik heb gehandeld overeenkomstig al hetgeen Gij mij geboden hebt." En dan volgde de bede: „Zie neder, uit Uw heilige woonstede, uit den Hemel, en zegen Uw Volk Israël, en den bodem, dien Gij ons gegeven hebt."
1) V Moz. 28, 12—16.