les, want het paleis zit vast aan de tekst, en van de tekst gaan in de andere richting de loodlijnen naar beneden, de heipalen, de stenen muurtjes, de waterleidingbuizen, het ijzeren vlechtwerk in het beton van de menselijke samenleving.
En zo hanteert het jodendom hetzelfde model als bij de visuele waarneming: beeld, geen beeld, beeld, geen beeld; praktische halacha (wet, het minst begrepen woord in de wereld), Paleis van Betekenissen, praktische halacha, Paleis van Betekenissen, aan de ene en aan de andere kant van de tekst, totdat er een zodanige verstrengeling is ontstaan tussen die twee dat er sprake lijkt te zijn van een continuüm. Het zwarte gat van het handelen, van het nü, krijgt vorm in de praktische halacha; de halacha zorgt voor de verankering in de tastbare werkelijkheid. Het zwarte gat van de waarneming wordt gevuld met de betekenissen en de rationaliseringen die worden gezocht, naderhand, voor het handelen. In het zwarte gat van de waarneming bouwt de creatieve verbeelding een Paleis van Betekenissen.
En waar is het Goddelijke in dit alles? Is de Tanach het woord van God? Het lijkt alsof dit een essentiële vraag is, misschien zelfs dé essentiële vraag. Immers, de tekst van Tanach wordt hier als hét fundament opgevoerd van het geestelijk universum waarin het joodse leven zich afspeelt. Het is geen essentiële vraag. Het hangt af van het individu, vrees ik, of het wel Gods tekst is of niet. De een geeft de voorkeur aan het zwarte gat van het vangen van een schaap, de ander aan het zwarte gat van de rubriek ‘Diversen. Maar zowel de een als de ander moet zich in de voorschriften van de tekst en/of in de betekenissen van de tekst storten om te kunnen weten wat hij Vastheeft’