Ik kom uit Borculo. Ik heb er tot mijn dertigste gewoond. De joden in Borculo zaten hoofdzakelijk in manufacturen, de veehandel of ze hadden slagerijen. Verder was er een café van Berg. Berg kwam oorspronkelijk uit Holten, maar hij heeft in Borculo aan de markt een huis gehuurd en daarin een soort café geopend. Dat was wel ongebruikelijk, maar heel leuk. Er werd veel gekaart en gegokt natuurlijk. Er kwamen in hoofdzaak joden. Bijvoorbeeld een Hartog. Die heeft van de winst van het gokken met kaarten zijn huis laten opverven. Men kwam daar zo goed als elke dag. Handelen en het betalen van de koeien die ze hadden gekocht, werd daar gedaan. Dan kreeg de koper een borrel of wat ze ook wilden hebben. Afgezien van die veelui en de manufacturiers was er een chazzan. Dat was ook een baan: lesgeven op joodse school en voorgaan in de dienst op Sjabbes. En kippen slachten. Want de chazzan was ook sjouget. Kippen slachten kostte je vroeger vijf cent.
In de Hitlertijd kwamen er trouwens veel kosjere slachters naar Borculo. Die kwamen kippen slachten om in Duitsland te verkopen, want in Duitsland mocht niet koosjer geslacht worden.
Mijn moeder werkte voor de joodse gemeente. Als er iets te doen was, bijvoorbeeld de jaarlijkse vergadering van de Talmoed Toure-chewre, waarbij er challetjes met kaas en koffie en bolussen werden gegeven, dan verzorgde mijn moeder dat. En ze zorgde voor het mikwe. Zij was vroeg weduwe geworden, mijn vader stierf toen hij drieëndertig jaar was, en ze bleef met zes kinderen achter. Ze ging met een paard de boeren langs, net als mijn vader, om lompen, huiden en oud ijzer op te kopen en manufacturen te verkopen. Ze heeft heel erg hard moeten werken voor de kinderen. Daarom had ze die baan bij de joodse gemeente er ook bij. Maar ze heeft het gered.