daar wel eens over. Maar dan zei mijn vader altijd: „Jij bent toch niet de chazzen.”
Mijn moeder is gestorven op de dag van mijn barmitswe. Ik zou lajenen, omdat ik van het koor van de Neie Sjoel was, in de Neie Sjoel. Natuurlijk een grote kowed. Omdat ik vaak met chazzen Reisel zong en trouw met mijn vader in sjoel kwam zou het een enorme barmitswe worden. Mijn vader had alles gereserveerd in Diligentsia, maar mijn moeder is op vrijdag niet goed geworden - ze was hartpatiënte - bewusteloos geraakt en op zaterdag gestorven.
Dat betekende een heel groot verdriet. Toen ik op het Seminarium zat, moest ik natuurlijk middagoren en kaddisj zeggen voor mijn moeder. Ik was al een jongen van dertien jaar, dus ik werd al als man beoordeeld.
Maar omdat je jong bent, dertien jaar, heb je nog niet zoveel begrip van de werkelijkheid. Het verdriet zit wel in je, maar het begrip om dat tot uiting te brengen had je niet. We hebben meer gedacht aan voetballen en die voetbal lag al in de gang. Dus zo gauw die leraar achter in de klas half zat te dommelen of te slapen, hij was al een man op leeftijd, in die tijd waren het oudere mensen, heb ik het einde van het Mincha-gebed afgeraffeld evenals mijn kaddisj. Je had er geen idee van dat je orthodoxe mensen daarmee kon kwetsen. Het kaddisj zei ik op de volgende wijze:
jisjkadal wejisjkadasj sjemei rabo mijn bommetje, mijn kuitje mijn trommeltje, mijn fluitje gajijnou, gaikgauw of gaanweallemddlgaww we noumar omijn
Daarna heb ik gauw mijn tallis uitgedaan, ben weggehold en we zijn gaan voetballen. Vaak is het goed gegaan, maar de leraar heeft schijnbaar een keer minder geslapen of de jongens hebben vreselijk gelachen ... hij heeft een paar jongens eruit gehaald, die me hebben verraden. De leraar is dit aan mijn