In de tijd voor de oprichting van de ANDB, de Algemene Nederlandse Bond van Diamantbewerkers, hebben de diamantslijpers in Nederland hele moeilijke tijden gekend. Twee, drie maanden werken, negen, tien maanden werkeloos. Een uitkering bestond er in die dagen niet. Toen is de Algemene Bond gekomen en die heeft daar een ophef van gemaakt. Want de armoe was zo groot: ze konden zelfs een doktersvisite niet betalen. Daar heeft de ANDB maatregelen tegen genomen.
De nieuwe leerlingen die in de diamantwereld wilden komen, moesten vergunning hebben van de ANDB om in het diamantvak te worden opgenomen. Het was zo, dat als een familie twee of drie zoons had, dan mocht één zoon in de diamantindustrie komen. Als ze twee of drie dochters hadden dan mochten ze één dochter in de diamantsnijerij hebben. Voor de diamant geslepen werd, werd hij eerst gesneden. De Bond heeft zich algemeen uitgebreid en het bestuur is sterk geworden. Iedereen in de diamantindustrie was gebonden aan de bepalingen, de wetten van de Algemeen Nederlandse Bond Diamantbewerkers. Op den duur kregen de diamantbewerkers heel veel macht.
Ik moet u zeggen, er waren hele goeie mensen bij, Henri Polak, Jan van Zutphen, Viegevenoe, de latere wethouder van Amsterdam Miranda, dat waren allemaal buitengewoon flinke mensen. Die hebben de Bond heel groot gemaakt. De eerste diamantslijperij die er was, was ook een Neeter. Mijn vader was met die dingen zeer goed op de hoogte en hij heeft natuurlijk graag gewild dat zijn zoons, hij had zeven zoons, in het diamantvak kwamen. Twee zonen, Meier en Maurits, hebben ook inderdaad gewerkt als roosjesslijpers. Briljant was toen nog in opkomst, maar roosjes werden gebruikt als zetgoed. In ringetjes, broches, afijn, in van alles. Het juweliersvak werd nog niet veel beoefend, maar het