23
wijd-uit, in de mond, vastgehouden met twee handen een lange hoorn. Links een koperen spoelbak, daarboven, aan een gebogen koperen pijp, het kraantje, waaruit water met een dun straaltje klaterend in de bak liep. Bij de bak stonden, met de opening naar beneden, eenige bierglazen.
Voor de toonbank stond Sjimmie Troedel, lange kerel, eenigszins gebogen, het gezicht — lang, met forsche iets gekromde neus, dikke zwarte snor, de wenkbrauwen ook zwart, ineenloopend boven de donkere oogen, die giftig keken nu — verhit.
Om hem heen stonden eenige mannen te luisteren, één voorover gebogen, de ellebogen steunend op de toonbank, een ander, steunend de rug tegen een tafeltje, een glas bier in de hand.
Sjimmie had z’n katsie in één slok naar binnen gegooid, driftig, veegde met rug van z’n hand z’n mond af en vertelde verder:
„Nou vraag ik jullie of dat koopmansstijl is, iemand uit te koope, wat-e léf! Ik sta op ’t maggezijn te akkedeere, die meneer zegt me, honderd gulde en ik bie ’m tacheteg, en ik bezweer jullie ik had ’t gekrege voor tacheteg. Noh, zeg ik, ’t is niet meer
waard, en ik doe net of ik weg wil gaan.....
Gaat hij na die meneer toe, sjmoest mit em en toe ik nou tege ’m zeg: mot ik d’r twee riksdaalders