CHANNOEKO-LICHTJES.
■tl J
1CJ p
Ze zijn toch zoo aar - dig, die Chan - noe - ko ־ Ze luis ■ te ■ ren toe, hoe we al - le - maal
§ J È pl J È JIJ i'f
licht-jes; Ze kij ־ ken ons aan, net als klei ■ ne gezin - gen Van 'tChan־noe־ko־feest en van heel moo-ie
li . J) ,J
D .
» J
ft r *
1—״—f-■
zicht - jes, Zoo vroo - lijk en blij. Zoo mooi, dat we din - gen, En knik - ken er bij. Maar is het zoo
Jt%
*a
-
>
-k-
r---J) .
J^jl-- -■——é-■
j J
-
J׳ J
[) 1 J J p ^
tel ■ kens er naar moe - ten kij-ken, Zoo licht, dat ze laat, dat w'in bed zijn ge-kro-pen, Dan hou - den ze
4' J J> J"j p p׳ü־P׳J"r
haast wel op zon-ne-tjes lij-ken, Die vlam-me-tjes-rij. ook niet hun oog-jes meer o-pen, Dan sla-pen ook zij.
(Uit: Joodsche Kinderliedjes, door Clara Pinkhof; 1918; heruitgegeven door Amphora Books, 1980)
31