jodenjongen (1920)
de bedelaar die zich heer jezus waande wij wierpen knopen in zijn vieze pet
ik zie hem nog door mijn geheugen gaande op een stuk jute liggend langs de weg
en mij bekruipt de spijt/niet dat ik hoonde zo deed mijn volk/maar dat ik hem niet vroeg
of hij soms dichter was en waar hij woonde en hoe in godsnaam hij die pijn verdroeg
want bij de buren in een boerenhuis zag ik hem wel eens hangen aan het kruis
57