12. Zijn ogen duiven koerend langs stromen, die badend in melk aan vijvers dromen.
13. Zijn wangen spreiden balsemzacht geuren van kruiden in hun kracht.
Zijn lippen een rozenstruik die mirre in ’t kozen druipt.
14. Als plakken - zijn handen -van zuiverst goud
bezet met de smuk uit ’t heel verre Spanje.
15. Zijn buik van ivoor met lazuren bezet.
Zijn benen van marmer op gouden voet gezet.
Wie hem daar ziet zo uitgelezen ziet Libanon met hoge ceders.
/ 24/