1
onzichtbaar onder zijn huid betastte hij onverlet de striemen van de riemen van het gebed
ongekooid
sprong hij
op een zalig uur
de vrijheid in
klom over de muur
gleed naar beneden
striemde opnieuw
de huid van zijn verleden
onzichtbaar
bij zijn dood: een zijn plichten nimmer verzakende jood
26