aan') met groot succes werden gepubliceerd. Van deze onverkwikkelijke serie, verpakt in een beroerd taaltje, zoals Jaap Meijer de brieven karakteriseert, bezit de Rosentha-liana de belangrijkste collectie. Aangezien die boekjes niet konden worden uitgeleend besloot Meijer over zijn besluit om nooit meer de Rosenthaliana te betreden heen te stappen en kondigde een bezoek aan. En daarna ging alles razend snel.
Klokslag half tien stond hij voor de deur, met hoed, regenjas en wandelstok, die hij weigerde af te geven - hij was toch niet zo oud dat hij zijn spullen niet zelf aan de kapstok kon hangen. En vanaf dat moment beheerste hij de studiezaal en vermaakte zich opperbest. In razend tempo ploegde hij de verschillende fiches-catalogi door en liet mij en mijn collega's een stroom van handschriften, boeken, brochures en prenten aanslepen. Hij begon een praatje met iedere bezoeker die hem interessant toescheen en werkte intussen een van te voren op papier gezet plan de campagne af.
Blijkbaar beviel hem mijn strikt analytische benadering van het gedrukte boek, waar Leo Fuks eigenlijk niets van had moeten hebben, want binnen de kortste keren nodigde hij me uit met hem samen te gaan werken aan een aantal bibliografische projecten. En er begon een intense correspondentie op gang te komen. Ik heb al die brieven en briefkaarten nog eens tevoorschijn gehaald; tussen
9