aar de lekkerste snoep aanrieden. Toen de twee bij de banketbakker aangekomen waren, zetten ze hun keuze voor de étalage voort en daar ik achter hen ook de heerlijkheden bekeek, wist ik al voordat ze de winkel binnenstapten, wat hun keuze was. Binnen was het niet druk en de twee meisjes waren direct aan de beurt. Hun keuze was op twee grote taartjes gevallen, die ze wonder boven wonder nog onaangeroerd de winkel uitbrachten. Nog geen halve minuut na hen was ik ook bediend en zag de twee weer luid pratend voor mij uit lopen. Op de volgende hoek woonde weer een banketbakker, voor wiens étalage een klein meisje stond, dat met begerige ogen het lekkers door de winkelruit bekeek. De twee gelukkige bezitsters van het taartje bleven bij het meisje staan, om ook deze uitstalling te bekijken, en al gauw waren ze met het arme kind in een gesprek gewikkeld. Ik kwam om de hoek, toen ze al aan het praten waren, en ving dus alleen de rest van hun gesprek op:
,,Ach, heb je zo’n honger?” vroeg een van de bakvissen aan het kleintje. „Wil je graag zo’n taartje hebben?”
Het kleine meisje knikte met haar hoofd van ja.
„Doe toch niet zo gek, Riek”, riep het tweede bakvisje uit. „Stop net als ik je taartje gauw m je mond; als dit kind het heeft, proef jij het toch niet meer!”
Riek antwoordde niet, maar keek even besluiteloos
39