Heel in de stilte van mijn werkmiddag komt hij zacht binnentuimelen, achter de deur aan.
Een beetje verslapen, lekker rozig en helder. Plotseling. In het stille net van de bezigheid. Maar stil. Stil!
Dag.
Hij verkoopt geen bananen. Hij eet ze alleen maar.
„Banaan” vraagt hij zacht.
25