Zij doet haar ridderorden op in hetj groot. Het onderstuk van haar kracht-meter-paal schittert ervan. De haren uit de kammen losgeward, moe van het ridderen den heelen dag, — telt zij de slagen van de roode kinkels op het paaltje, en constateert de ket-singen tegen het hoogtepunt.
De candidaat-helden staan gedwee voor haar, als zij de belooning van haar stal neemt — en riddert.
11