MIJN ZOON
Mijn zoon is zo klein nog en zonder verstand, hij ruikt reeds de kruitdamp, die hangt over ’t land.
Zijn blik volgt de uniform van den agent — den finksten en sterksten oom dien hij kent. —
Zijn oog, dat soldaten ontwaart, glinstert blij, net als zij staat hij met zijn geweer in de rij.
Hij speelt met zijn vriendjes op pleinen, op ’tzand: de Joods-Arabische strijd is ontbrand.
Verdiept in zijn spel, weet hij niet hoe het komt, dat zijn vader zo bleek is, diens rug zich zo kromt.
Awraham Braudes
75