DE STEM VAN HET LAND
Zover als van mijn zon de paden reiken word ik het armelijke land gewaar; ik zie zijn tuinen in een rossig goud, het stille blauw des hemels in zijn val.
In rossig goud ligt heel de jeugd gespreid, al raadt het hart het raadsel van haar nood en ’t veldgewas, welks dagen zijn vervuld is zonder sikkel wit en zonder hand.
Donkere tuinen, die vergeten zijn! goudeilanden, warme zonnehellingen!
In ’t dagrumoer hoorde ik de stem des lands, van oudsher weende in mijn bloed zijn nood.
Jaakow Fichmann.