voor eeuwig door de landen met mij mee. En trillen eenmaal klanken in mijn lied zoals gij nooit vernaamt weleer, een vreemde smart, en stijgen andere trillingen, toch zal üw hart begrijpen en dat van een ander niet.
Dit zal de echo van de dromen zijn, die zonder taal zijn, van de namelozen, die nimmer in vervulling komen en nooit zal in het hart dit ruisen zwijgen, waarmee het bloed blijft stromen.
Jaakow Fichmann.
45