bloedgemeenschap of door misleiding hieromtrent tot het sluiten van een huwelijk verleid is.
Als bijkomende straf kan in bijzonder ernstige gevallen de schuldige veroordeeld worden tot verlies van burgerrechten!”
De wet kunnen wij slechts met blijdschap begroeten. Onze voorouders bestraften al eens het rasverraad met den dood. Wanneer het voorstel van den Pruisischen minister van justitie wet geworden zal zijn, zal aan het rassenschenden door Joden aan Duitsche vrouwen en meisjes ineens een einde gemaakt zijn. Om dit door te voeren is het noodzakelijk, ook ingewijden, begunstigers en al diegene te bestraffen, die het schenden van het ras op eenigerlei wijze begunstigen. Hier kunnen de straffen niet erg genoeg zijn. Ik stel verder een wettelijke regeling voor, dat Joden en Jodenbastaards voor hun naam de aanduiding „Jood” moeten dragen, opdat iedereen weet, met wie hij te doen heeft. De Jood kan zich dan niet meer achter Duitsche namen verstoppen. Dat zal voor ons Duitschers niet slechts in zakelijke en economische aangelegenheden een voordeel beteekenen, maar ook onze vrouwen ervan terug houden, zich af te geven met Joden, die er zeer knap in waren, zich de tarnkappen van Duitsche namen op te zetten. Natuurlijk heeft een dergelijke wettelijke maatregel geen waarde, wanneer op het weglaten van de toevoeging „Jood” of eenige andere handeling in strijd met dit voorschrift geen strenge straf staat.
Aldus gehandhaafd, zal de strafwet tegen rasverraad eens de groote daad van de nat.-soc. regeering genoemd worden en het Duitsche volk oneindige zegen brengen.
49
4