49 ARON LAGUNA
Nathan (gevat).
Natüurlijk!... maar mfjn tijd van gaan is nog läng niet gekómme!
B a r u c h.
Mijn jongen heeft me even noodig te spreken. Nathan (niet geraakt).
O, as jij 't zegt begrijp ik 't. — Ik ben geen kleefpeer! — Warachtig... ik mag wel 'n zakkie zout an me hange, zoo wor ik hier beroepe! — Nathan ... ze wille je pattere... kras óp !... Kijk es... daar héje het poes... Wat 'n magere beesie... ze käkebeene steke geregeld ze rug uit!... Die hét zich compleet de zwarte pokke gevreje I Nou, ik kras óp I
Baruch.
Opkrasse is het woord niet, Nathan...
Nathan (lachend).
Juist de passage!... maar de bedoéling. — 't Is ook wel es 'n eer in je leve, te véél te weze... Nóh, sälü allemaal!... Sterkte in jullie knieë ... nó... sälu!... asje maar blikkies (slaat op zijn zak) hiér heb... sture ze je nié weg... nó, sälu!... De kost voor niks en de wind van voore! (Nathan af).
Baruch (gebluft).
Wat een origineel! (naar zijn schoonmoeder). Moeder, neem u me niet kwalijk, maar ik heb met Aroon en Lea iets te bespreken... iets...
4