491
maak je dubbeltjes gereed... sooveul te gauwer kenne we beginne!... Drie kanse!...
Uitkijk, een makker, hield de politie links en rechts in de gaten. Tegenover den man-op-de-kar begonnen drie beisgoosers te peezen met concurreerende gok-kaartjes. Toen Mooie Karei in zijn verlatenheid als een verluisde zwerveling langs ze zwaaide, schimpten ze hem uit, verachtelijk.
II
De Kerstboompjes-verkoop was dit jaar ontstellend slecht gegaan in de Jordaan. Het bleef voor de handelaartjes een vreeselijke ״strop". Ze moesten de sparren op den laatsten dag bijna voor niets van de hand doen, want het berooidste gezin, door werkloosheid in nooddruft en ellende gesleurd, wilde toch, al was het voor een kwartje, een lichtkroon op den heiligen avond.
Bij Ant in de Goudsbloemdwarsstraat stond een armelijk-uitgedord Kerstboompje; toch nog zoo hoog, dat pluim-piek en stengels het lage zolderingetje raakten. Greet, Alie en Sientje hadden er voor gezorgd, en zelfs Thijs wou meedoen. Doch laat in den middag was plotseling Greet met beschroomde pasjes, een mand vol geschenkjes en snoeperijtjes komen aandragen, van Corry aan den overkant. Die scheen juist weer „overgewaaid" en zij zou met een hunkerend troepje grommetjes van Nel en Frans en een paar rakkers uit de buurt, bij Ant den Kerstboom ontsteken. De schepseltjes hadden al op de Christelijke school zooveel wonderlijks gehoord van het kindeke uit het nietige stedeke Bethlehem, en vooral Sientje en kleine Teun zaten vol verbórgen-uitgelaten vragen over de engelen die neerdaalden in een krans van goud licht. Een week vóór Kerst begon in heel de Jordaan reeds het roode licht te gloeien, dat vreemde, verdonkerend-angstige, toch somber ■tooverachtige licht, waarmee alle soorten van café's en winkels, vensters en groote ruiten
Grommetjes:
Peezen; werken. —
Beisgoosers: straatlieden, kinderen. —