73
Iedere glansbreking, iedere opdamping en uitsterving weer van lichtspel in de hemelen, op de huizen, boomen en grachtwater kende hij en nooit, nooit konden zij genoeg krijgen van 't zien naar de zwerk-zware, ontzaglijke herfst-luchten, hoog boven de golvingen en lijn-snijingen van de huizengevels, die de stad in 'n atmosferische mysterie méé verdoezelden, waarboven de luchten, wijd en oneindig verdiepten tot een weenend rijk van smart en tragedie.
In Louise's oogen zag Maurice de woeste genietingen vlammen en toch, in hun zwijgen, al stiller, bedaarder en inniger worden.
Dan snakte 't verlangen in 'm, dat allemaal eens uit te bouwen met negatie van iederen stijl en iederen arbeid, die hem voorafgegaan was.
Hij moest geven ééns, na mislukkingen en worsteling, na verdriet over halve bereiking, wat hij zag zooals niemand vóór hem het gezien had. Hij wou liever dadelijk dood dan iets van de oorspronkelijkheid in z'n zieningen te verliezen, iets van z'n eigen voelingen en hevige ontroeringen te missen.
Dat zei hij Louise dan wel even met een brand van verrukking in z'n oogen, maar dadelijk daarna verviel ie weer in stil, geweldig arbeiden voor zich zelf met 't heilige, diepe voornemen niet te spreken, maar te dóen.
Louise zag dan onrustig de werkkoorts, waarin ie verkeerde. Hij schreef iederen avond aan z'n klein, wankelig tafeltje in de achterkamer voor z'n woest-romantischen tuin.
Wat was hem nu buren-gerucht 1....
Zij voelde, dat ie buiten haar, buiten Kareltje, buiten Flora, buiten alles leefde. Als ie van z'n werk opstond, had ie 'n rood gezicht, gloeiend van stille verrukking. Hij antwoordde wel op alles, heel rustig heel gewoon, hij zei wel wat nu en dan, maar toch met 'n stem, waarvan de innerlijke klank wankelde. Ze hoorde die stem als van 'n vreemde op 'r af klinken. — Maurice sprak heel weinig, maar 't weinige nóg met verzachte, ongewoon-gedempte, bedeesde gebaren.
O, 't werd Louise zoo bang! Ze zag Maurice al verder van