ontkomen, de aanstellerige napraterij, de ontroerings-simulatie, bij het oorspronkelijk in- en doorleven van al dat heroïsche werk? O! konden de gedachten der menschen uit een tooverachtig duister van peinzen plots zich verzichtbaren als dingen, ge zoudt zien wat er gedacht wierd bij het aanhooren, een uur lang, van de Eroïca; ge zoudt diep ontstellen over zooveel onaesthetische en verdorven idee-afdwalingen. Nu, na de Finale, hoort ge het simuleerende verrukkings-gemompel: goddelijk!... bovenmenschelijk !... grootsch !... En toch kan die ontzachlijke Eroïca verschillende gemoedelijke, door paukslag en bazuinen in gevaar gebrachte dutjes inspireeren, of gelegenheid gegeven hebben, de dwepende Beethovenmuziek-liefheb-bers rustig over nieuwe affairetjes van zeer dagelijkschen, alevel knussen aard, met diepzinnig luister-gezicht te doen napeinzen.
15