XIX.
letterkundige enquetes.
Een waarlijk drollige drukte tegen Sinterklaas in ons snoeperig landje, vol afgunstlooze collega's en snoeperige critici. — Verschenen is: Het boek in 1909 (Meulenhoff-uitgave) met een verzameling uitspraken van een groepje beroemdheden, over de literatuur der laatste tien jaar. En hoe ééns, harmonie-erig-doddig ééns zijn toch de heeren het. Schandpalen, galgen, tronen, zalf, suikerwater, honigkoek, speldenpriksels, nijd en ironie, alles is er te koop! Zonneklaar werd bewezen, hoe onklaar en troebel de critische geesten der enquêtisten bespookt worden met nachtmerries. Ay mij, wat een geestjes! Wat een zegeloon, wat een listige bemantelingen, wat een verachtelijke ttasMippigheid. Alleen mijn beminde stam-land-ras-tijd-, kunst- en mede werker-genoot Heyermans, lijkt de eenig-serieuse, door er lollig den draak mee te steken. De anderen zijn zoete suffers, petiterige zeurkousen, boezem-bezwollen zwaardzwaayers of olijftak-guirlandeerders, die een schop voor het iele achterdeel verdienen. Het fonkelend narrenkapje van onzen gein-geestigen Herman lokt onze oogenmet zijn schampige glinsteringen; de andere hooge hoejen zijn apekool, geven larie, valsche gewichtigdoenerij, of storten brijïge marmelade van verlapte meeninkjes uit.
Allereerst van Deyssel, onze vroegere revolutieheld, onze taai-vechter, met de haat-gele Marat-ziel, bloeddorstig, grimmig, hevig-duivelig leelijkheids-hater en guilliotinist bij de de gratie satans.
Hoffelijk en zoetekens druppen de wijsheidwoordjes