Ik zei hem dat hij toch wel eens lang had getuurd naar de ontzagelijke fij nheid en kleurvloeiende doorschijnendheid van drijvende wolken in hemel-ruim, en hoe onbe-grijpbaar-moeilijk 't was, die ijle materie van half stoom, half damp en toch vast en schitterend van licht b.v. in verf weer te geven. Ik liet hem nu de zware, grove penseelstrijkingen van zijn lucht-verfpassie zien, en zoo ontleedde ik ieder kleur-object in zijn materie en wezenlijke verschijning, ik liet hem een stuk gordijn en een raamkozijn in werkelijkheid zien en zooals hij het had uitgedrukt op zijn schilderijtje, zonder factuur, zonder stofuitdrukking, zonder breking van kleur, met een angstige en alles-vergrovende onbeholpenheid die pijn deed. Dat hij 't zelf niet zoo gevoeld had, was, wijl hij zelf zóó in de schoonheid dezer dingen leefde, dat hij niets anders zag juist dan het schoone! Zeer kenmerkend, zeer eigenaardig, maar psychologisch zeer waar. Ik wou hem mee hebben naar onze oude groote meesters, en hem laten zien hoe deze hun palet gebruikten en beheerschten; dat deze deden met hun penseel wat hij deed met zijn strijkstok. Ik wou hem bewijzen waarom een op-zichzelf bestaande kleur nooit iets kan doen in de schilderkunst, maar dat ook daar alles is, één groote gonzende harmonie van kleur en nevenkleur, het wonderschoon intuïtief vinden van verhoudingen en dat eerst door een beheerschen van het palet een toon-diepte ontstaan kan, waaruit alleen de ontroering en de schoonheid-der-visie kan opbloeien. De onbewuste kleurmenging en dooreenwerking van toonge-halten hebben de groote meesters eerst verkregen na
42