9 2 IS. QUERIDO: NAPOLEON
méchanceté." (Pag. 5 Leitres de Napoléon & Josêphine.)
Is het niet verbijsterend? Met brandend bloed geschreven, ieder woord, iedere zinsval, en zoo aan allen kant doorgolfd van menschelijken hartstocht en zoo overal aangestoken van minnaarsvuur dat ge er de heete pijn van smachtend begeeren en verlangen in ziet rondkruipen. Ge vraagt u af: zijn dat woorden van den man door wien de liefde als schadelijk voor ieder persoonlijk geluk en voor het maatschappelijk leven, koel werd afgewezen, omdat ze veel meer kwaad dan goed sticht in ons bestaan? Zoo wreekte zich vijf jaar later Amor op den koelen smaler van zijn pijlengif. De oningewijden zullen veronderstellen, dat Bonaparte slechts in een vlaag van verteedering zoo schreef. Hoe zot! Zoo hoog bleef zijn minnevuur óp- en uitlaaien tegenover Josêphine of tegenover een andere aangebedene; gaf hij zijn taal, aangeblazen door een adem van zinnen-hitte, jaloesie en vervoerende vurigheid, even onstuimig in zijn overgave als in zijn afkeer. Hoe gek klinkt tegenover de zielsvaart dezer minnebrieven, de beschouwing van Emerson, — van hooggeestelijken kant half bedoeld als beschuldiging — dat Napoleon in alles altijd geweest was een toonbeeld van bijna listige bedachtzaamheid, een toonbeeld ook van burgerlijk gezond verstand. Ik heet deze kenschetsing koelweg belachelijk, rauw belachelijk. Ook in zijn gevoelsbrieven, in zijn hart-uitstortingen is Napoleon geweest een geweldig ontroerd vervoerings-schepsel, een zich zelf verterend verbeeldings-mensch, die mateloos zijn geluksdroom uitspant en alle begoochelingen en droeve schijngestalten ervan na-rent tot hij tegen zijn eigen schaduw opbotst. En toch kon hij van een koudmakende, koelbloedige bedachtzaamheid zijn, als hij de woeste levens-begeerlijkheid van zijn avontuurlijk romantisch karakter voor een wijle bedwong, en er de felle fonkelingen van smoorde, allen om nóg grootscher, nog stouthartiger gebeuren te lokken en