NAPOLEON'S JEUGD 21
Op den eersten Sept. 1784 wordt Napoleon naar de academie te Parijs gestuurd. Een duizeling van woelend en gonzend-gloeiend leven druischt om den stuggen en afgetrokken provinciaal. Geweldig, zooals hij op deze adellijke school, hij, de doodarme en republikeinsch-gezinde, zich staande houdt. Hij leeft in strengste zelftucht, en spinozistische soberheid. De ontbering wordt hem een sacrament. Het blinkende ornaat van uniform en de overdadigheid der feestelijke weelde steken zijn oogen. De beschermvriend zijner familie, /De Permont, kan van Napoleon's schimpende, alles aanrandende critiek en toornende verbittering over het weeldeleven der jonge cadetten-aristocraatjes, meepraten. Bij dezen vriend lucht hij zijn opgekropte woede en smart, hoon, verbittering en critiek. Het hersenlooze van deze opgewonden mannetjes ergert hem zoo hevig, dat hij een niets-ontziend rapport uitbrengt over het leven aan de militaire school, en waarin hij, vijftienjarige, den directeur waagt voor te leggen een geheel nieuw plan, volgens welk het verblijf daar moest worden ingericht. Matigheid allereerst; feestelijk gedoe verbieden; alle uitspattingen straffen en tegengaan en niets anders dan zelf-bediening, opdat een ieder het minste werk leert doen. Let wel, men had dit beginne-lingetje niets gevraagd. En toch spreekt zoo zijn brandend hart, en zijn ondoorgrondelijke begeerte naar tucht, beheqrsching en soberheid. Soms, een oogenblik, groeit dit schrale, geelbleeke vrijwilligertje voor ons öp tot een Michelangelo-achtig gedrocht van levensrijpheid, klopt achter het hooge voorhoofd het gerucht van een wereld-bewustzijn, dat binnen geen grenzen van beperkt menschelijk inzicht meer terug te dringen noch te temperen is. Zijn oudere vriend Permont gebiedt hem te zwijgen als de knaap zelfs den koning beoordeelt en bits zwijgt hij, met gesmoorden gram in zijn gistende ziel.
Ook de plotselinge dood van zijn vader te Montpel-