ZIJN VERBLIJF OP ST. HELENA 93
ƒ Mevrouw Bertrand.... O, die eindelooze, kwijnende dagen op het rotseneiland, dit kille, grauwe, sombere oord, ze groeiden aanéén tot onafzienbaar zich uitrekkend grauw, grauw van verveling, eentonig en droefgeestig en troosteloos als het eeuwige zee-geruisch.
Napoleon zit in zijn donker vertrek, ingezonken. De droefheid kwijnt in zijn gedoofde oogen.... Hij hoort het zee-ruischen.... Het wordt avond; stilte.... angstige, drukkende uitgestorvenheid; het wordt nacht .... Slapeloos mijmeren, verlangen en smachten naar iets dat nooit weerkeert.... Het wordt weer morgen.. .. dezelfde kwellingen, eentonigheid en bedrijfloosheid. Hij grijpt altijd weer naar dezelfde boeken.... komt altijd weer terug op dezelfde gesprekken .... ziet altijd weer dezelfde gelaten, oogen, trekken, onder één licht, en dezelfde naargeestige kamer. Nooit een nieuw gezicht, een nieuwe stem, een afleiding, wisseling van omgeving.
En zulk eentonigheids-gemartel voor een man als Napoleon, die in de hoogste beweeglijkheid, wisseling van gebeuren, vrijheid van handelen, eerst ademen en gezond kon blijven.
Zaagt ge ooit een visch op het droge lucht-zuigen, die vreeselijke, krampachtige trilling in de kieuwen, de benauwing in het springende, plotselinge stuiptrekkende bewegen ? Zoo moet, in deze opgeslotene, omknelde gevangenschap Napoleon zich gevoeld hebben.
Zijn vroege dood verloste hem van dat duistere, kruipende, zich zacht £uitrengelende, dan weer inkronkelende monster: verveling, dat hem de dagen, de avonden, de nachten tot een knagend-martelend verdriet maakte.
״Alweer een overwinning op den tijd," riep hij wild uit, als hij na een gesprek of een voorlezinkje, vroeg