XII
De vrouw.
O, het lijden haar aangedaan door dezen oorlog!
De Dmtsche vrouwen, de Fransche vrouwen, de Engelsche vrouwen, de Russische vrouwen, de Neder-landsche vrouwen, welhaast alle vrouwen der wereld breien, breien, breien. Heur breipennen dansen den doodendans, vormend kruis na kruis. En elk kruisje is een zucht en elke tik der stalen pennen is als een snik. Kousen voor de voeten van de arme zonen der vaderlanden, als willooze beesten, als redeloos vee tegen elkaar opgedreven, omdat Hij, de gewijde zoon Gods, die voor het Heil der Menschheid stierf aan het kruis, ontwijd werd door de verwatenen en verdwaasden, die meenden dat zij met het menschelijk brein, Goddelijk Bestel konden doorgronden.
Zij slaan kruisjes met de punten der breipennen. Haar harten kloppen, haar lippen prevelen, haar oogen vullen zich met tranen en haar zielen schreien. Zij denken aan de arme mannen, ginds op de slagvelden.
En aan de groote graven, waarin bij tienduizenden de mannen liggen, die haar toebehoorden, diegeboren waren om in haar het nieuwe geslacht der menschen te verwekken.
Zonder haar toestemming is deze wereld-oorlog ontbrand. Zoo lang heeft men haar kunnen toevoegen: „Gij mist het recht om mede te regeeren”.
Maar thans, nu zij, die wèl meenden het recht te hebben tot regeeren, ons deze „ groote vergissing’ ’, deze algemeene