5i
hij wellicht altijd op deze wijze de wereld aanschouwd en bestaat het voor den gewonen mensch, magische van het schilderij van Rembrandt slechts door het feit, dat Rembrandt bij zijn leven reeds als vi-sionnair niet alleen de ziel, maar ook het licht mijner huidige levensfeer zag en dat voor hem dus de werkelijkheid was!'
Hoe dwaas van den mensch om te vreezen, voor hetgeen na zijn aardsch leven komt. Wat hij vreest, is ten slotte alleen zichzelf en de duisternis van zijn eigen ziel verplaatsend in mijn huidige levenssfeer, niet geheel ten onrechte door hem als het schimmenrijk vermoed, hoewel ik mij thans even weinig schim voel als wie ook ter wereld en ware het Fallstaff zelf!, is hij levenslang in vreezen en beven voor iets, dat hij in denzelfden oogenblik van zich werpt, als hij besluit deugdzaam te zijn.
Maar toch besef ik nu, waarom de mensch, wat hij den dood noemt, vreest en de velen, die zich tot mij wendden om zooal niet dien dood voor goed te ontgaan dan toch zoolang mogelijk, waren niet ondeugdelijken of lafaards. Want inderdaad, hoe veel aangenaams ik tot heden ook ondervond, de volkomen vrijheid, de verplaatsbaarheid van een lichaam even pijnloos en toch vol indrukken en ontwaringen als het zien met het lichamelijke oog, de heldere denkkracht, de schoonheid van alles om mij heen, de weelde van te bezitten de macht om mee te leven het lichaamsleven en het huidige